Westhuse en Oesthuse – Welvaart onder leiding van Monniken

We gaan terug naar de tijd dat Friesland een gebied was dat uit twee gewesten bestond, net als Holland nu. Het huidige Friesland heette Oost- Friesland en een groot deel van het huidige Noord-Hollands heette West-Friesland.

In het jaar 1232 kregen de norbertijner monniken te Hallum, gelegen aan de andere kant van de Zuiderzee in Oost-Friesland, Marken als gift van een groep gelovigen. Zij stichtten daar een heiligdom, het Mariahof, waar nu de Kerkbuurt ligt.



“De geschreven geschiedenis van Marken begint bij de monniken van het klooster Mariëngaarde bij Hallum, in Friesland. Abt Ethelgerus (1241 – 1259) bracht met enige volgelingen gedurende een winter een bezoek aan het eiland “Markaland” en werd daar opgehouden door het invallen van de vorst. Volgens een oude Friese kroniek van ca. 1270 kwam Marken tijdens het abt van Sirbrandus (1232 – 1238) in kloosterlijk bezit. Een ander kroniek noemt in dit verband het jaar 1232. De Koopsom zou Hollandse ponden hebben bedragen.” (J.A.J. Vervloet, Marken, een terpenzwerm uit de late middeleeuwen).

Er woonden waarschijnlijk slechts enkele monniken op Marken, maar wat zeker is dat het klooster centraal stond. Het kleine aantal bewoners van Marken werkten samen met de monniken op het land. Vóórdat dit mogelijk was moest er iets aan de vrije loop van het water gedaan worden, gelukkig waren de monniken uit Friesland uit traditie goede dijkenbouwers. Met de bouw van de eerste ringdijk kwamen er ook een aantal sluisjes die ervoor moesten zorgen dat bij hoogwater het land droog bleef, of bij laag water juist wat water kon laten weglopen.

Het land bleef eigenlijk toch té nat voor goede akkerbouw dus gingen de monniken zich vooral bezig houden met veeteelt. Ze hielden varkens, koeien en paarden. Ze bezaten ook een opslagplaats op het vasteland, in Monnickendam, waardoor handelen beter mogelijk was.

“Zij drijven handel met Amsterdam, Gooiland, Waterland en West Friesland. Lange tijd genieten monniken op Marken grote onafhankelijkheid . Zij zijn slechts gehoorzaamheid verschuldigd aan hun abt. Een gedeelte van de landrijen was weliswaar aan burgers verpacht, maar ook zij hadden hun verplichtingen op het gebied van onderhoud en dijkbeheer”. (Jan Schild)

Verdieping Kloosterwezen.

Niet het hele eiland was nog eigendom van de Monniken, in 1250 verkoopt Nicolaas van Persijn, de heer van Waterland, de andere helft van het eiland aan abt Sybrandus voor 100 Hollandse ponden. De voordurende strijd tussen de heren van het Oost- en West-Friesland zou een einde maken aan de welvaart en orde die het eiland beheerste dankzij het werk van de monniken. Met het vertrek van de monniken, vertrok de welvaart en zou Marken opnieuw ten prooi vallen aan de kwade dagen van de Zuiderzee.

Pas na de middeleeuwen is er sprake van Nederland als een politieke of culturele eenheid. Na de val van het Frankische Rijk in 843 behoorde het Nederlandse deel toe aan Lotharingen, wat op zijn beurt weer tot het Duitse Rijk zou gaan behoren. Op papier behoorden de noordelijke Nederlanden dus tot het Duitse Rijk, maar daar was bijna niets van te merken. Doordat het Duitse Rijk de kracht miste ook maar enige vorm van bestuur uit te oefenen in de Nederlanden, werden de Nederlanden het strijdtoneel van de plaatselijke adel die probeerden hun macht te vergoten.

Na 1100 groeide de economische betekenis van deze landen door de dijkbouw en de opkomst van de Hanzesteden (handel geconcentreerd op de Oostzee). De graven van West-Holland breidden hun macht uit ten koste van het Bisdom Utrecht en West-Friesland, dat toen nog voornamelijk in Noord-Holland lag. In 1101 speelt het voorspel van de strijd zich af wanneer Graaf Hendrik van Friesland, oorspronkelijk afkomstig uit Nordheim, Hessen daadwerkelijk macht probeert uit te oefenen in Friesland. De lage adel bedreigd hem, en op een dag moet Hendrik vluchten voor een stel Friese schippers. Ze krijgen hem toch te pakken en wordt zwaar gewond over boord geworpen, dit heeft hij niet overleefd. Hoewel het Bisdom van Utrecht nu volgens de papieren rechtmatig aanspraak kon maken op het bezit van de Friese landen lieten ze het voor wat het was, zo kon het steeds rijker wordende Friesland ongestoord doorgroeien. Met het huwelijk van Sophia, de dochter van Hendrik, met graaf Dirk IV van Holland begint de strijd tussen de graven van Holland tegen de Friezen. Zij beschouwen zich als de rechtmatige eigenaren van de gebieden in West- en Oost friesland. De Friese Heren en waterschaporganisaties, die het land besturen zijn niet van plan dit zonder slag of stoot op te geven. Onder Floris II “de vette” – vernoemd naar zowel zijn bezit als zijn werkelijke omvang - gaat in 1106 een groot deel van het West-Friesland officieel Holland heten, vernoemt naar Holtland (houtland) een gebied aan de monding van de Oude Rijn.

Van afstand toekijkend genoot de het water, dat in de aankomende eeuw zou uitgroeien tot de Zuiderzee, van dit schouwspel en besloot zich te mengen in de strijd en bulderde in 1134 met een stormvloed het land in en scheidde de West- en Oost-Friezen van elkaar.

Voortdurende rivaliteit tussen Holland en de Friezen.

Het gaat goed met de graven van Holland, zo wordt graaf Willem II gevraagd de Duitse troon te besteigen. Met deze titels wil hij zijn macht als graaf van Holland en koning van Duitsland laten gelden en besluit in 1256 tot een veldtocht tegen de Friezen. Vervuld van moed en zin om die Friezen eens een lesje te leren rijd hij bij Hooghout op zijn mannen vooruit, een bevroren meer over. Hij zak met paard en al door het ijs, niet kopje onder, maar zijn zware harnas weerhoud hem ervan iets te kunnen doen. Zijn mannen volgen hem niet omdat zij ook bang zijn door het ijs te zakken, een groep Friezen vermoordden Willem II. Maar pas ná het geweld herkennen zij de rode leeuw en de zwarte adelaar, het wapen van de Duitse Kroon. In angst voor een vergeldingsactie balsemden zij het lichaam in zout en begraven hem in het diepste geheim onder een boerderij in Hooghout. De kleine Floris V kreeg het nieuws van zijn vader te horen en zwoer wraak. De kleine Floris groeide tot één van de krachtigste graven die holland gekend heeft. In 1282 trok Floris V ten strijde tegen de Friezen met het doel het lichaam van zijn vader te vinden. En deze strijd was succesvol, het lichaam van zijn vader werd herbegraven in Middelburg en veroverde Waterland, een strategisch belangrijk punt in de strijd tegen de West-Friezen. Floris V had Waterland gekocht van de heer Jan van Persijn, en Marken behoorde nu op papier tot de graven van Holland. Het werk op het eiland ging gewoon door, de Monniken konden ook helemaal niet weten dat deze verandering de dienstbode zou zijn van het einde van de welvaart van het eiland. Op 13 december 1287 is het water er uit, het kiest partij voor Floris V. Gedurende de St.Luciavloed vestigt het zich in zijn nieuwe vorm, als binnenzee, tussen beiden. In zijn eerste nacht als Zuiderzee neemt hij het leven van 50.000 mensen, en slaat keihard in op de Friese verdediging. In 1289 is het gedaan voor de West-Friezen, na 150 jaar van oorlog slaagt de Hollandse graaf erin de West friezen tot aan Texel te onderwerpen. Holland beslaat nu vrijwel de gehele westelijke Zuiderzeekust. In 1296 wordt hij gevangen genomen in zijn eigen Muiderslot door zijn naaste heren. In een poging hem naar een andere plaats te vervoeren breekt er paniek uit wanneer zij worden tegen gehouden door een stel boeren nabij Naarden, Floris probeert te vluchten maar wordt op de Muiderberg op gruwelijke wijze van het leven beroofd door één van zijn eigen edelen.

Het einde van de welvaart op Marken.

Vechtjas Willem IV van Henegouwen “graaf van Friesland” had geld nodig om zijn volgende campagne tegen de Friezen te lanceren. Willem IV hield wel van een potje vechten en was dan ook vaak op toernooien een bekend gezicht. Een deel van de kosten wilde hij dekken door het eiland Marken van de Friese monniken af te pakken, dus kwamen zijn mannen in juli van het jaar 1345 eens goed kijken wat daar allemaal te halen viel. En die Friese monniken, die moesten maar ophoepelen terug naar het Oosten. In dat voorjaar werd Marken van de abdij Mariëngaarde afgenomen. Het land werd opgemeten en de boedel geteld, dit werd op 23 juli officieel vast gelegd in oorkonden over grondbezit.

In September 1345 land Willem IV in Stavoren en verliest het leven in de slag bij Warns, in 1346 verkoopt zijn zus Margaretha het eiland met alle gebouwen, goederen en “levende have”, gedeeltelijk aan de oorspronkelijke bewoners, gedeeltelijk aan vreemden afkomstig van de vaste wal van Waterland en Amsterdam. In een andere Bron noemt men “een tiental inwoners van Merkenhovede (Marken) en een zestal Amsterdammers.

Het vertrek van de Monniken, donker tijden.

Met het vertrek van de monniken breekt er een donker tijd aan voor het eiland en haar bewoners. Het land werd gebruikt voor het zaaien van mosterdzaad, hennep (wat toen nog gebruikt werd voor het maken van touw, bonen en gerst. Op andere landen liepen koeien voor boter en kaas en er werden paarden gefokt. Nadat de monniken het eiland verlaten hebben, is de orde en rust op het eiland verdwenen. De Zuiderzee gedraagt zich na 1345 een stuk agressiever dan voorheen en maakt het behouden van de dijken zonder de monniken erg moeilijk. De onderhoudskosten aan de dijken zijn hoog, en ondanks de genomen moeite sleurt het zoute water de oogsten mee de zee in. De afwezigheid van de Monniken zorgt ervoor dat de boeren de dijken verwaarlozen, en het leven van de landbouw en veeteelt steeds moeilijker wordt. Dit is niet de enige reden dat het slecht gaat met de landbouw, al jaren wordt het zoute water gebruikt het land te bevloeien en dit komt de vruchtbaarheid helemaal niet ten goede. Op een gegeven moment is het land alleen nog geschikt voor hooibouw, en zoeken de boeren in heil in de scheepvaartdij en visserij. Doordat in de veertiende eeuw de zee steeds gemakkelijker en vaker over het land spoelt, besluiten de bewoners van het land terpen op te werpen en daar hun huizen op te bouwen. Hoog en droog van het water. Sommige boeren zien het wonen op dit zinkende schip niet meer zitten en vertrekken wanneer zij een kans krijgen het eiland te verlaten. In 1520 vertrekken er een aantal Markers, en andere Waterlanders, naar Amager in Denemarken. Op uitnodiging van koning Christiaan, die getrouwd is met een Amsterdamse, vertrekken zij naar Denemarken om daar te helpen met hun kennis over het bevechten van het water.

Het eiland ligt er dan triest bij. Doordat de bewoners hun heil hebben gezocht in de visserij en scheepvaart, hebben zij hun taken ten aanzien van het dijkonderhoud laten schieten. Het waterpeil van de Zuiderzee is gestegen, en klimt wanneer hij kan over de lage dijken. De bewoners wonen op de terpen die zij “werven” noemen, gevangen door het water.