Verdieping: Het Kloosterwezen in de Middeleeuwen

Op Marken waren het de Monniken die orde en structuur brachten op Marken. De bevolking die op dat moment op het eiland leefde, werkte in opdracht van de Monniken. Samen met de monniken werkten zij aan de lange dijken en landerijen, is Marken hierin uniek?

“De westelijke gebieden van het voormalige Romeinse Rijk konden zich in economisch en cultureel opzicht slechts moeizaam herstellen van de volksverhuizing. De bevolkingsaantallen waren sterk teruggelopen; steden waren verlaten, wegen en irrigatiesystemen onklaar. In de zesde eeuw trok bovendien de pest een dodelijk spoor door Italië, Spanje en Gallië. De zesde en zevende eeuw worden aangeduid als de donkere eeuwen. Technische kennis ging verloren, zodat onderzoekers van deze periode in het donker tasten. Dankzij de christelijke (of rooms-katholieke) kerk bleef nog heel wat van de klassieke kennis en cultuur bewaard. Vanwege de bloei van kloosters was de kerk van betekenis voor de beschaving in die donkere eeuwen. Het voorbeeld van kloosterleven werd gegeven door Benedictus van Nursia, die in 529 in Italië het klooster Monte Cassino stichtte. Hij stelde regels op voor zijn monniken. Zij moesten de geloftes van kuisheid, armoede en gehoorzaamheid afleggen. Het devies van de Benedictijnen werd: ‘ora et labora’, bid en werk. Kloosters voorzagen tijdens wanorde van donkere eeuwen in de behoefte aan veiligheid. Zij waren toevluchtsoord voor de bevolking uit wijde omtrek. Als zelfstandige economische eenheid waren zij ook een soort modelboerderij. Kloosterlingen ontgonnen woeste gronden en legden dijken en irrigatiesystemen aan. Zij zagen het verder als hun taak de armen aalmoezen te geven en aan reizigers onderdak te verlenen. Doordat er in kloosters veel boeken uit de Grieks-Romeinse oudheid werden bewaard, ging de kennis van de klassieken niet verloren. Monniken beschouwden het als hun taak deze boeken te kopiëren, met name christelijke teksten. De kostbare manuscripten werden gedecodeerd met fraaie miniaturen. Vanuit de kloosters breidde het christendom zich uit over West-Europa. Steeds meer heidenen lieten zich dopen. Omdat geestelijken de enige waren die konden lezen en schrijven, werden zij ook ingeschakeld bij het bestuur. Het hoofd van een klooster, de abt, was dan ook niet zelden een belangrijk adviseur van de koning”.

Bron: De Wereldgeschiedenis in een Notendop, Jan van Oudheusden, 2002 Prometheus Amsterdam.